The quiz covers the past 5 DWOTD publications, anything that may be in there and anything that may be related 🙂
Question 1:
Finish the sentence: “Kom, we gaan ergens anders wat drinken, die man valt mij de hele tijd …”:
A. Aan
B. Tegen
C. Moeilijk
D. Lastig
Question 2:
When you do something on purpose, in Dutch you do it:
A. Expres
B. Met opzet
C. Opzettelijk
D. All of the above
Question 3:
A common equivalent for the word ‘manager’ in Dutch is:
A. Menneger
B. Leider
C. Leidinggevende
D. Leidinggever
Question 4:
Which word is missing: “Wil je ook mosselen?” – “Nee, ik … geen mosselen.”:
A. Lust
B. Mot
C. Verteer
D. Liever
Question 5:
“To strike up a conversation” in Dutch is best translated as:
A. Een conversatie aanvangen
B. Een gesprek starten
C. Een praatje maken
D. Een bijeenkomst plannen
Question 6:
Sander has a hard time dealing with:
A. Mooie vrouwen
B. Wispelturige vrouwen
C. Onbereikbare vrouwen
D. Vrouwen in het algemeen
Question 7:
When a middle-aged Dutch man says “Het is tiet veur un pafke”, he means:
A. It’s time to shoot
B. It’s time for a cigarette
C. It’s a matter of choosing between a tit or a puff
D. To check whether you are from Groningen or not
Question 8:
What’s the best way to start this sentence: ” … de voorspelde regen heeft de organisatie het concert voor de zekerheid naar binnen verplaatst.”
A. Door
B. Aangezien
C. In verband met
D. Omdat
Question 9:
Finish the sentence: “Ik heb gisteren een Porsche gekocht!” – “Jij? Je bent zo blut als ik weet niet wat; zo lust ik …”:
A. Er nog een stuk of drie
B. Er nog wel eentje
C. Er vanmiddag nog een
D. Ze niet
Question 10:
A colloquial word for ‘to smoke a cigarette’ is:
A. Paffen
B. Peuken
C. Roken
D. Smoken
The answers are:
1. D
2. D
3. C
4. A
5. C
6. B
7. B
8. C
9. B
10. A