Er valt geen peil op te trekken

there is no telling/knowing what will happen
[Dutch phrase of the week]
[er valt geen peil op te trek-ken] 

Contrary to what most Dutch people think, this phrase has nothing to do with a ‘pijl’ (arrow) or ‘to pull’ (which can be a translation of ‘trekken’). The expression stems from the shipping trade where a ‘peil’ is a known fixed point (or mark) that one can use to determine location and determine the course.

You can also say “daar valt geen peil op te trekken” or use the phrase for people, e.g. “op hem valt geen peil te trekken”: he is unpredictable.

Examples:
“Waarom beleg je je geld niet in aandelen?” – “Ik weet niet hoor… er valt totaal geen peil te trekken op die aandelenkoersen…” 
(“Why don’t you invest (your money) in shares?” – “I’m not so sure… the share prices are highly unpredictable…”)

“Er valt op haar geen peil te trekken!” – “Dat is nog mild uitgedrukt; ze is een ongeleid projectiel!” 
(“There’s no telling what she will do next!” – “That’s putting it mildly; she’s (like) an unguided missile!”)

“Maar op welke partij de kiezer uiteindelijk zal stemmen, daar valt nu nog geen peil op te trekken…” 
(“But which parties will eventually get the electorate’s vote, that is unpredictable for now…” Lit. “But on which party the voter will vote…”)

“Hoe duur is een vliegticket naar Orlando?” – “Ik weet het niet, er valt geen peil te trekken op die ticketprijzen… Wanneer wil je gaan?” 
(“How expensive is a plane ticket to Orlando?” – “I don’t know, ticket prices are quite unpredictable… When do you plan on going?”)

Related words:
– Peil: level, mark, gauge [noun] [het peil, de peilen].
– Peilen: to sound, to gauge, to assess, to take bearings [verb] [peilde, gepeild].
– Onvoorspelbaar: unpredictable [adjective].
Voorspellen: to predict [verb] [voorspelde, voorspeld].

Example:
– “Ik heb het toch voorspeld dat er op hem geen peil te trekken valt?!”
(“I told you so, there’s no telling what he will do!” Lit. “Didn’t I predict …”)

– Raden: to guess [verb] [raadde/ried, geraden].
– Gissen: to guess (at), to surmize [verb] [giste, gegist].