1. flight [noun] [de vlucht, de vluchten]
Examples:
– "Vlucht KL510 heeft een vertraging van een half uur."
("Flight KL510 has a delay of half an hour.")
– "Sander was uitgeput na een vlucht van 10 uur naar Cuba."
("Sander was exhausted after a 10 hours flight to Cuba.")
– "Gisteravond zag ik een vlucht wilde ganzen in de lucht, helemaal in V-formatie."
("Yesterday evening I saw a flight of wild geese in the air, completely in V-formation.")
Related word:
– "Vliegen": to fly.
2. flight, escape [noun] [de vlucht, de vluchten]
In this context, the verb that goes with the noun "vlucht" is "vluchten": to flee/to escape/to fly/to run (away).
Examples:
– "Veel mensen zijn op de vlucht voor het geweld in Darfur."
("A lot of people are escaping the violence in Darfur." Literally: "…are on the escape for the violence…")
– "Vluchten kan niet meer…"
("Nowhere to run…" Literally: "Fleeing/escaping is no longer possible…")
Related words:
– "Vluchten": to flee/to escape/to fly/to run (away).
– "Ontvluchten": to flee/to escape (from).