Today a basic verb that is used a lot in Dutch since the age of email: "sturen". Of course there are multiple translations 🙂
1. to send [verb] [stuurde, gestuurd] [‘stuu-run’]
Examples:
– "Stuur mij even een email ter herinnering alsjeblieft."
("Just send me an email as a reminder, please.")
– "Ga jij vandaag iemand een Valentijnskaart sturen?" – Nee, ik doe niet mee aan die commerciële onzin!"
("Are you go to send somebody a Valentine’s card today?" No, I don’t participate in that commercial nonsense!")
– "Ik heb Frank vanochtend naar huis gestuurd, hij had een flinke verkoudheid."
("I sent Frank home this morning, he had a huge cold.")
Expressions:
– "Iemand het bos in sturen": to send someone off with a tall story. Lit.: to send someone into the woods.
– "Iemand de laan uitsturen": to fire/sack somebody. Lit.: to send someone out the lane.
Related word:
– "Versturen": to send (off), to despatch.
2. to steer [verb] [stuurde, gestuurd] [‘stuu-run’]
Examples:
– "De vraag is: wie stuurde er op het moment van het ongeluk?"
("The question is: who was steering at the moment of the crash?")
– "Schat, je moet een beetje naar links sturen, want we zitten nu op de vluchtstrook…"
("Honey, you should steer a bit to the left, because we’re on the shoulder now…")
– "Mijn auto stuurt heel zwaar: ik heb geen stuurbekrachtiging."
("My car steers really heavy: it doesn’t have power steering." Lit.: "…I don’t have power steering.")
Related words:
– "Stuur": [noun] (steering) wheel (of a car)/ handlebars (of a bike).
– "Rijden": to drive, to ride.