to experience, to witness, to go through
[verb]
[mee-ma-ken, maak-te mee, heeft mee-ge-maakt]
"Meemaken" is composed of "mee" and "maken", which respectively translate to "along" and "to make".
Synonyms are "beleven" (lit.: to be-live) and "ervaren" (to experience).
Examples:
– "Veel soldaten hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog verschrikkelijke dingen meegemaakt."
("Many soldiers have gone through terrible things during the Second World War.")
– "Wat ik nu weer heb meegemaakt! Dit moet je horen!"
("What has just happened to me! You’ve got to hear this!")
– "Dit is de eerste keer dat hij meemaakt dat er zoveel sneeuw ligt."
("It is the first time he experiences this amount of snow." Lit.: "…that there lies so much snow.")
– "Als je dat niet zelf hebt meegemaakt, kun je er niet over meepraten."
("If you haven’t experienced that yourself, you can’t have a say in the matter.")
– "Het was een droom voor de atleet om de Olympische Spelen mee te maken."
("It was a dream for the athlete to experience the Olympic Games.")
– "Zal prins Willem-Alexander het nog meemaken dat hij koning wordt of denkt u dat Koningin Beatrix altijd op de troon blijft?"
("Will Prince Willem-Alexander ever experience that he will be king or do you think that Queen Beatrix will stay on the throne forever?")
Related words:
– "Ervaren": 1. to experience [verb] [ervoer, heeft ervaren]. 2. experienced [adjective].
– "Beleven": to experience [verb] [beleefde, heeft beleefd].
– "Doorstaan": to live through [verb] [doorstond, heeft doorstaan].
– "Doormaken": to live through [verb] [maakte door, heeft doorgemaakt].
– "Ervaring": experience [noun] [de ervaring, de ervaringen].
– "Beleving": experience, perception [noun] [de beleving, de belevingen].