Deur

door Iconspeaker_3 Deur
[noun]
[de deur, de deur-en]

A "deur" is a "door", plain and simple! There are quite some expressions with door, though. You can use them a lot in daily conversation. When you open a door, you use the verb "openen" or "opendoen", when you close or shut a door, you use the verb "sluiten" or "dichtdoen".

Examples:
– "Gozer! Kom binnen en doe de deur dicht!" 
("Dude! Come on in and close the door!")

– "Mam, er staat een vreemde man aan de deur…" 
("Mum, there’s a strange man at the door…")

– "Kan iemand mij uitleggen waarom deze sleutel niet op deze deur past?" 
("Can somebody explain to my why this key doesn’t fit this door?")

Expressions:
– "Dat doet de deur dicht": that does it, that’s the last straw.
– "Met de deur in huis vallen": to get down to business at once, to come straight to the point.

Example:
– "Om met de deur in huis te vallen: dat naveltruitje kan echt niet."
("To come straight to the point: that crop top is a no go.")

– "Zo gek als een deur": as crazy as a loon, very crazy.
– "De deur uitgaan": to leave the house.
– "Iemand de deur wijzen": to show a person the door.
– "Een open deur (intrappen)": (to hammer on) an open door. (Lit.: to kick in…)

Example:
– "Het leven wordt steeds duurder…" – "Beetje een open deur, niet?"
("Life is getting more and more expensive…" – "Bit of an open door, isn’t it?")

– "Buiten de deur": out of the house/office.
– "Achter gesloten deuren": Behind closed doors.
– "Voor een gesloten deur staan": to find the door locked.
– "De deur uit!": out with you!
– "Aan de deur wordt niet gekocht": no hawkers.
– "Voor de deur staan": to be imminent.

Example:
– "De grootste crisis die we ooit zullen kennen staat voor de deur" – "De geschiedenis zal het leren…"
("The biggest crisis we’ll ever know is imminent." – "History will tell…")

Related words:
– Deurbel: doorbell [noun] [de deurbel, de deurbellen].
– Klink: door handle [noun] [de klink, de klinken].
Huis: house [noun] [het huis, de huizen].
Raam: window [noun] [het raam, de ramen].
Dak: roof [noun] [het dak, de daken].
Sleutel: key [noun] [de sleutel, de sleutels].
– Slot: lock [noun] [het slot, de sloten].
Deurbeleid: door policy [noun] [het deurbeleid, <no plural>].

3 thoughts on “Deur

  1. “Hij viel meteen met de deur in huis.” Letterlijk betekent dat “toen de deur opengedaan werd kwam hij direct naar binnen ,” figuurlijk betekent het dat hij direct ter zake kwam. Is dit juist?
    Ik ben ook een grote fan van deze site. Heel erg bedankt!

    • Hi Bruce,
      Actually, ‘letterlijk’ it would be: he fell inside 🙂
      Yes, ‘met de deur in huis vallen’ means ‘to get straight to the point / to say what you want to say immediately.’

Comments are closed.