two [number]

Examples:
– "Twee maal twee is vier."
("Two times two equals four."

– "Kinderen! Twee aan twee opstellen alsjullieblieft!"
("Children! Please line up in twos / two by two!")

– "De inleiding staat op bladzijde twee."
("The introduction is on page two.")

– "Overmorgen is het twee juni."
("The day after tomorrow will be the second of June.")

– "De twee vrienden gingen op avontuur in de jungle."
("The two friends went on an adventure in the jungle.")

– "Een biertje kost vaak meer dan twee euro…belachelijk!"
("A beer often costs more than two euros…ridiculous!")

– "De moeder brak de reep chocolade in tweeën en gaf de stukken aan haar kinderen."
("The mother broke the chocolate bar in two and gave the pieces to her children.")

– "Ik ga twee keer per week hardlopen."
("I go jogging twice a week.")

– "Het is kwart voor twee."
("It’s a quarter to two.")

– "Gezellig, met z’n tweetjes op de bank!"
("Nice/cosy, (just) the two of us on the couch!")

– "Een tafel voor twee alstublieft."
("A table for two please.")

Expressions:
– "Twee ogen zien meer dan één": four eyes see more than two / two heads are better than one.

– "Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen": two dogs fight for a bone, and a third runs away with it.

– "Een gewaarschuwd man / mens telt voor twee": forewarned, forearmed. Lit.: a warned man/human counts for two.

Related words:
– "Tweede": second.
– "Een": one.
– "Drie": three.
– "Paar": pair.
– "Dubbel": double.