incredible, unbelievable [adjective / adverb] [‘on-gu-loo-fu-luk’]
Examples:
– "Ongelofelijk!"
("Incredible / unbelievable!")
– "Niet te geloven!"
("Incredible / unbelievable!" Literally: "Not to believe!")
– "Hij is een ongelofelijke klootzak."
("He is an incredible bastard.")
– "Het is ongelofelijk, maar waar!"
("It’s incredible, but true!")
– "Sommige mensen vinden De Da Vinci Code een ongelofelijk goed boek."
("Some people think that The Da Vinci Code is an incredibly good book.")
– "Het heeft Frank ongelofelijk veel moeite gekost om zijn excuses aan te bieden."
("It has taken an incredible amount of effort for Frank to offer his apologies.")
Related words:
– "Geloven": to believe.
– "Ongeloof": disbelief.
– "Geloof": belief, faith.
– "Onvoorstelbaar": unimaginable.