Annuleren

to cancel Iconspeaker_3
[verb]
[an-nu-le-ren, an-nu-leer-de, ge-an-nu-leerd]

Vertrekhal3 "Annuleren" is the general verb for "to cancel". When cancelling appointments or meetings with friends it is common to use the verb "afzeggen", see the Related words.

Examples:
– "Zullen we gewoon dit hotel boeken? We kunnen altijd nog annuleren…" 
("Why don't we just book this hotel? We can always cancel…")

– "Ja, mama ziet nu een schermpje met de knoppen 'OK' en 'Annuleren'. Wat moet ik nu doen? Kun je wat harder praten, mama kan je niet horen." 
("Yes, now mama sees a small window with two buttons 'OK' and 'Cancel'. What should I do next? Can you speak a little louder, mama can't hear you.")

– "Goedemiddag, u spreekt met Hans de Groot. Ik zou graag mijn reservering annuleren." 
("Good afternoon, this is Hans de Groot speaking. I would like to cancel my reservation.")

– "Het concert van vanavond is geannuleerd. U kunt uw geld terugkrijgen bij de kassa." 
("Tonight's concert has been cancelled. You can get your money back at the box/booking office.")

– "Het spijt me, maar uw vlucht is geannuleerd. Ik kan u omboeken naar de vlucht van 15u45." 
("I'm sorry, but your flight has been cancelled. I can book you on the 15h45 flight." )

Expressions:
– "Ergens van afzien": to decide not to do something, to think better of something.

Example:
– "Ik heb er nog even over nagedacht en ik zie toch af van de verkoop. Mijn excuses."
("I gave it some more thought and I've decided not to sell after all. My apologies.")

Related words:
– Afzeggen: to cancel [verb] [zei/zegde af, afgezegd]. Typically used for meetings/appointments.

Example:
– "Je zou toch weggaan vanavond?" – "Klopt, maar het gaat niet door, Frank heeft op het laatste moment afgezegd."
("Weren't you supposed to go out/away tonight?" – "Correct, but it was called off, Frank cancelled at the last moment.")

– Bevestigen: to confirm [verb] [bevestigde, bevestigd].
Reserveren: to reserve [verb] [reserveerde, gereserveerd].
– Annulering: cancellation [noun] [de annulering, de annuleringen].
– Verzekering: insurance [noun] [de verzekering, de verzekeringen].
– Annuleringsverzekering: cancellation insurance [noun] [de ~verzekering, de ~verzekeringen].

Example:
– "Ik kan niet op vakantie gaan want ik ben ziek geworden. Gelukkig heb ik een annuleringsverzekering…"
("I can't go on holiday because I fell ill. Luckily I have cancellation insurance.")

One thought on “Annuleren

  1. Useful words indeed: afzeggen, annuleren, afzien.
    ‘Afblazen’ too is used in the context of cancelling, toch?
    What is the Dutch for ‘postpone’? As in ‘postpone a meeting’ instead of an out-and-out cancellation.

Comments are closed.