Quiz week 27

Koe The quiz covers the past 5 DWOTD publications, anything that may be in there and anything that may be related 🙂

Question 1:
Finish the sentence: “Kom, we gaan ergens anders wat drinken, die man valt mij de hele tijd …”:

A. Aan
B. Tegen
C. Moeilijk
D. Lastig

Question 2:
When you do something on purpose, in Dutch you do it:

A. Expres
B. Met opzet 
C. Opzettelijk
D. All of the above

Question 3:
A common equivalent for the word ‘manager’ in Dutch is:

A. Menneger
B. Leider
C. Leidinggevende
D. Leidinggever 

Question 4:
Which word is missing: “Wil je ook mosselen?” – “Nee, ik … geen mosselen.”:

A. Lust
B. Mot
C. Verteer
D. Liever

Question 5:
“To strike up a conversation” in Dutch is best translated as:

A. Een conversatie aanvangen
B. Een gesprek starten
C. Een praatje maken
D. Een bijeenkomst plannen

Question 6:
Sander has a hard time dealing with:

A. Mooie vrouwen
B. Wispelturige vrouwen
C. Onbereikbare vrouwen
D. Vrouwen in het algemeen

Question 7:
When a middle-aged Dutch man says “Het is tiet veur un pafke”, he means: 

A. It’s time to shoot
B. It’s time for a cigarette
C. It’s a matter of choosing between a tit or a puff
D. To check whether you are from Groningen or not 

Question 8:
What’s the best way to start this sentence: ” … de voorspelde regen heeft de organisatie het concert voor de zekerheid naar binnen verplaatst.”

A. Door
B. Aangezien
C. In verband met
D. Omdat

Question 9:
Finish the sentence: “Ik heb gisteren een Porsche gekocht!” – “Jij? Je bent zo blut als ik weet niet wat; zo lust ik …”:

A. Er nog een stuk of drie 
B. Er nog wel eentje
C. Er vanmiddag nog een
D. Ze niet

Question 10:
A colloquial word for ‘to smoke a cigarette’ is:

A. Paffen
B. Peuken
C. Roken
D. Smoken

One thought on “Quiz week 27

Comments are closed.