Veroorloven

to permit, allow, afford
[verb]
[(zich) ver-oor-lo-ven, ver-oor-loof-de, ver-oor-loofd]

The verb ‘veroorloven’ is mostly used in the reflexive form, in the meaning of ‘to afford’, ‘to allow oneself to’ or ‘to take the liberty of’. The non-reflexive form is used with third person singular ‘het’ in the meaning of ‘being allowed/permitted’.

Examples:
“Ik weet niet of het veroorloofd is om hier je eigen lunch te nuttigen…” – “Ach joh, we doen het gewoon, dan moeten ze die broodjes maar niet zo duur maken!”
(“I’m not sure it’s allowed to bring your own lunch here…” – “Ah, let’s just do it, (if they don’t want this to happen) they shouldn’t have made their sandwiches so expensive!” Lit. “I don’t know if it is allowed to consume your own lunch here…)

“Waarom verhuis je, je woont hier toch prachtig?” – “Ja vind ik ook, maar ik moet wel want ik kan het me niet langer veroorloven.”
(“Whay are you moving (house), this is a beautiful place to live, isn’t it?” – “Yes, I agree, however I’m forced to because I can no longer afford it.”)

“Ik vind dat Frank zich heel wat veroorloofdt voor iemand die pas net bij het bedrijf gekomen is.” – “Vind ik ook! Een meer bescheiden houding zou hem niet misstaan!”
(“I believe Frank is taking many liberties for somebody who has only recently joined the company.” – “I agree! A more modest attitude would suit him better!”)

“Ik sta er soms van te kijken wat de mensen in deze buurt zich allemaal kunnen veroorloven!”
(“Sometimes I’m amazed by how much people in this neighbourhood can afford!”)

Expressions:
– “Dat kun je niet maken!”: that’s not ‘done’ / you can’t do that.
– “Voor iets kromliggen”: to tighten one’s belt / to scrimp and save in order to do something.

Example:
“Ik heb jaren moeten kromliggen om met het hele gezin op vakantie te kunnen gaan.”
(“I have had to scrimp and save for years in order to go on holiday with my family.” Note that we also often use the noun ‘familie’ but that word covers all relatives while a ‘gezin’ is you, your partner and your children.)

Related words:
– (Zich) permitteren: to permit/allow (oneself) [verb] [permitteerde, gepermitteerd].
– Bekostigen: to bear the cost of, to be in the position to pay for [verb] [bekostigde, bekostigd].

Example:
– “Ik zou heel graag willen dat mijn zoontje bij een voetbalclub gaat, maar met drie kinderen kan ik dat niet bekostigen…”
(“I would like my son to join a football club very much, but having three children I can’t bear the cost of that…”)

– Toestaan: to allow, to permit [verb] [stond toe, toegestaan].
– Toegestaan: allowed, permitted [past participle of ‘toestaan’].
– Verboden: forbidden, prohibited [adjective].