kitchen
[noun]
[de keu-ken, de keu-kens]
A "keuken" is simply a kitchen. In a "keuken" the Dutch cook (among other things 🙂 ): "koken".
Examples:
– "Help!! Er zit een muis
in de keuken!!"
("Help!! There's a mouse in the
kitchen!!")
– "Mensenkinderen,
wat een troep
in de keuken!! Waar is mijn schort?"
("My goodness, what a mess in the kitchen!! Where's my
apron?")
– "Liefie,
wil jij de afwas even naar de keuken dragen?"
("Sweetie, will you
just carry the dishes into the kitchen?")
Expressions:
– "Keukenprins/keukenprinses": (lit.: kitchen prince/princess) someone who likes to cook.
Example:
– "Frank heeft drie uur in de keuken gestaan, speciaal voor haar." – "Wat is het toch een keukenprins…"
("Frank has been in the kitchen for three hours, just for her." – "My, he's such a chef…")
– "Neuken in de keuken": <vulgar rhyme with no specific meaning/goal other than rhyming> f*cking in the kitchen .
Related words:
– Afwas: (doing the) dishes [noun] [de afwas, <no plural>].
– Koken: to cook, to boil [verb] [koken, kookte, h. gekookt].
Example:
– "Hij maakte een goede indruk door voor haar te koken."
("He
made a good impression by cooking for her.")
– Schort: apron [noun] [het schort, de schorten].
– Keukenboer: slang for 'kitchen centre' with boer translating as 'farmer' [noun] [de keukenboer, de keukenboeren]. Keukenboeren have a bad reputation for overpricing their kitchens and using aggressive marketing techniques.
haha, grappig dat het welbekende rijmpje er ook op staat