network
[noun]
[het net-werk, de net-wer-ken]
Inspired by the recent Facebook film, today's word is "netwerk";-) As in English, "netwerk" has all the same meanings, including its related verb "netwerken".
Examples:
– "Hackers gelieerd aan Wikileaks legden afgelopen januari tijdelijk het netwerk van Mastercard plat."
("Last January, hackers connected to Wikileaks temporarily took down the Mastercard.")
– "Heb je 'The social network' al gezien? Echt een topfilm!"
("Did you already see 'The social network'? It's a real good film!")
– "Het winnen van die Oscar heeft hem een groot netwerk in de filmindustrie opgeleverd."
("Winning that Oscar resulted in him having a large network in the film industry.")
– "Denk je dat je die baan hebt gekregen via je netwerk?"
("Do you think that you got that job through your network?")
– "Met Oud op Nieuw is het telefoonnetwerk vaak even overbelast door alle sms'jes en bellers."
("With New Year, the telephone network is often temporarily overloaded by all texts and callers.")
– "Eén van de kerntaken van lobbyisten is netwerken."
("One of the core tasks of lobbyists is networking.")
Related words:
– Netwerken: to network [verb] [netwerkte, heeft genetwerkt].