1. room, apartment, chamber
[noun]
[het ver-trek. de ver-trek-ken]
A "vertrek" is a room. It's somewhat formal, used to refer to rooms or spaces in houses or buildings in general. Synonyms are "kamer" (room) and "ruimte" (space).
Examples:
– "Dit huis heeft vijf vertrekken: een woonkamer, twee slaapkamers, een keuken en een badkamer met douche en toilet."
("This house has five rooms: a living room, two bedrooms, a kitchen and a bathroom with a shower and toilet.")
– "Het vertrek was een grote ravage, overal lag er troep op de vloer."
("The room was one big mess, there was rubbish all over the floor.")
Related words:
– Kamer: room, chamber [noun] [de kamer, de kamers].
– Slaapkamer: bedroom [noun] [de slaapkamer, de slaapkamers].
– Woonkamer: living room [noun] [de woonkamer, de woonkamers].
2. departure, start, take off
[noun]
[het ver-trek, <no plural>]
"Vertrek" is also a departure. "Trek" is (probably) etymologically related to "track", so "vertrek" is something like 'the act of going on a track'….
Related verb is "vertrekken", see 3.
Examples:
– "Na de enorme flater op TV, heeft de politicus gisteren zijn vertrek bij de partij aangekondigd."
("After the huge blunder on TV, the politician has announced his departure from the party yesterday.")
– "Dames en heren, wij zijn klaar voor vertrek. Wilt u alle elektronische apparatuur uitschakelen en opbergen?"
("Ladies and gentlemen, we are ready for departure. Would you please switch off all electronic devices and stow them?")
Related words:
– Afscheid: goodbye, farewell, parting [noun] [het afscheid, <no plural>].
Example:
– "Bij het afscheid gaf Frank zijn schoonmoeder drie zoenen op de wang."
("When he left, Frank gave his mother in law three kisses on the cheek." Lit.: "At the goodbye, …")
– Vertrekhal: departure lounge/hall [noun] [de vertrekhal, de vertrekhallen].
– Vertrektijd: departure time [noun] [de vertrektijd, de vertrektijden].
3. to leave
[verb]
[ver-trek-ken, ver-trok, i. ver-trok-ken]
"Vertrek" is also the first person singular conjugation of the verb "vertrekken": "ik vertrek" (I leave).
Examples:
– "Dat doet de deur dicht! Ik vertrek!"
("That does it! I am leaving!")
– "Vertrekken is een beetje sterven…"
("Partir, c'est mourir un peu… / To part is to die a little…")
– "Ik heb vandaag mijn baan opgezegd, morgen vertrek ik naar Parijs."
("I've quit my job today, tomorrow I will leave for Paris.")
Expressions:
– "Met opgeheven hoofd vertrekken": to leave with one's head held high.
– "Met de noorderzon vertrekken": to do a moonlight flit, to leave without notice to an unknown destination.
Example:
– "De toekomst van hun relatie is onzeker nu Frank met de noorderzon vertrokken is."
("The future of their relationship is uncertain now Frank has done a moonlight flit.")
– "Met stille trom vertrekken": to leave quietly, unnoticed. (Lit.: to leave with quiet drum).
Related words:
– Groetjes: regards [noun] [het groetje, de groetjes].
– Toedeledoki: toodle-oo, bye(-bye), cheers, cheerio [interjection].
Example:
– "Ik vertrek, toedeledoki!"
("I am leaving, toodle-oo!")
– Verlaten: to leave, to abandon [verb] [verlaten, verliet, h. verlaten].