1. to lend
[verb]
[le-nen, leen-de, h. ge-leend]
The Dutch have only one verb to describe the act of allowing the temporary use of something on the condition that the same or its equivalent will be returned. In English however, depending on context, “lenen” may translate to either “to lend” or “to borrow“.
“Lenen” may combined with the preposition “aan” – “lenen aan”: to lend to.
Examples:
– “Kun je me wat geld lenen? Mijn huisbaas wordt ongeduldig…”
(“Can you lend me some money? My landlord is getting impatient…”)
– “Ik heb Frank een tijdje geleden mijn bivakmuts geleend, maar ik heb die nooit terug gehad.”
(“I lent Frank my balaclava a while ago, but I never got it back..”)
Expressions:
– “Een handje helpen”: to lend a hand.
Example:
– “Kun je me een handje helpen?” – “Ik ben gekke Henkie niet! Je speelt een gevaarlijk spelletje…”
(“Can you lend me a hand?” – “I’m not crazy! You play a dangerous game…”)
Related words:
– Lening: [noun] [de lening. de leningen].
Example:
– “Ik heb een persoonlijke lening afgesloten bij de bank.”
(“I got a personal loan at the bank.”)
– Uitlenen: to lend (out) [verb] [uitlenen, leende uit, h. uitgeleend].
2. to borrow
[verb]
[le-nen, leen-de, h. ge-leend]
You can use “lenen” in this context also with the preposition “van” – “lenen van“: to borrow from.
Examples:
– “Kan ik een tientje lenen?” – “Echt niet, ik heb je al tig keer geld geleend!”
(“Can I borrow a ten?” – “No way, I’ve lent you money a million times already!”)
– “Mag ik dit boek van je lenen?” – “Weet je het zeker? Het is erg saai…”
(“Can I borrow this book from you?” – “Are you sure? It’s pretty boring…”)
Related words:
– Woekeraar: loan shark [noun] [de woekeraar, de woekeraars].
Example:
– “Mijn huisbaas heeft me geld geleend, maar hij is een echte woekeraar, ik moet nu het dubbele terugbetalen…” – “Balen…”
(“My landlord las lent me money, but he’s a real loan shark, I have to pay him back the double amount..” – “Tough luck…”)